Uit: Stefan Hertmans, Oorlog en terpentijn:
Soms zijn er heethoofden die brullen dat men dan maar het geld moet halen waar het zit, en dat ze het de rijken zelf zullen gaan vragen, waarom niet meteen. Dat doet het hart van mijn tienjarige grootvader krimpen van schrik: straks zijn al die schone meneren en mevrouwen boos en hebben zijn vader en moeder geen werk meer. Daarmee is in hun gezin alvast de toon van het katholieke dogma van die dagen gezet: de roden zijn afgunstige, vulgaire lui die hun plaats in de wereld niet meer kennen, ze zuipen zich te pletter, brallen en maken herrie in plaats van deemoedig hun werk te verrichten.