In de verdediging van het nut en de waarde van literatuur door schrijvers en lezers die zich bedreigd weten door haar verloren prestige, spelen zij vaak de kaart van herkenning. Literatuur vergroot ons empatisch vermogen, heet het. We herkennen onszelf in de ander: doorheen alle verschillen die ons van elkaar scheiden, zijn we gelijk. Literatuur brengt mensen dichterbij: dáárom moeten we blijven schrijven, en blijven lezen. Of literatuur wordt geprezen wanneer zij een spiegel is waarin wij onszelf weerkaatst zien. We willen onszelf terugvinden in wat op het papier gebeurt, onze bekommernissen, onze angsten, onze worstelingen, onze identiteit gereflecteerd zien. Literatuur waarin we ons kunnen herkennen, literatuur die zichtbaar maakt wat te vaak onzichtbaar blijft, toont hoe de wereld (geen) ruimte geeft aan ons, om te zijn wie we zijn. Literatuur schenkt comfort door herkenning: ‘Ik besta’, lezen we, ‘ik mág bestaan.’
In Vergeten meesters van Daniël Rovers promoot Raf De Kesel, directeur publiek van het Rijksmuseum Dumas, een helm die de bezoeker van de eerbiedwaardige zalen toelaat zich te herkennen in de eeuwenoude doeken. Niet langer zijn de daar afgebeelde doden vreemde wezens die hem niets te zeggen hebben, nu spreken zij tot hem als zijn moeder, een vriend, een lang vergeten klasgenoot. Alleen door deze strategie van herkenning, aldus de directeur, kan de afstand overbrugd worden tussen kunst en volk, en zullen lange rijen geduldig aanschuivende bezoekers weer over het Museumplein slingeren. En dus lopen in het Dumas horden gehelmde toeristen rond, met toegeklapt vizier, die zich dankzij virtuele bemiddeling herkennen in de ander die daar verbeeld wordt op dat vreemde schilderij.
Maar is herkenning überhaupt wel mogelijk? Komen we de ander, en onszelf, werkelijk nader door herkenning? Wie Vergeten meesters leest, mag eraan twijfelen.
In korte hoofdstukjes, voortdurend wisselend van perspectief, volgt Daniël Rovers gedurende één dag een handvol personages die allen verbonden zijn aan het Dumas. Verlamd door angsten spreekt een jonge vrouw audiogidsen in voor het museum. Ze droomt van tientallen armen in wier omarming ze kan verdwijnen, ze wil ‘volledig stem’ worden. Een tekenleraar heeft zijn rondleidingen in het Dumas opgegeven uit schaamte voor de bouwval van zijn vel, een conditie die zijn leven zo behekst dat hij enkel nog oog heeft voor de gaafheid van een huid. Een mooie vrouw kan hij niet aanspreken, enkel nastaren. Een oudere gids en alcoholicus rouwt om een moeder die hij nooit durfde vertellen wie hij is en om een lang-verdwenen geliefde die hij niet durfde volgen naar de nieuwe wereld. Een gescheiden vrouw zoekt manieren om haar dochter weer aan te halen. En waar zij als ervaren gids het klappen van de zweep onderhand wel kent, is een laatste personage een nieuwelinge in het museum — maar ook zij staat niet jeugdig meer in het leven, vol hoop dat er iets staat te beginnen: dit is het nu, het eindeloze leven, met een man die, denkt ze bitter, steeds minstens een halve meter naast haar fietst, opdat hun sturen niet in elkaar zouden haken.
Zo de fietsen, zo hun levens: nooit haken zij in Vergeten meesters in elkaar. De verschillende verhaallijnen in de roman, de verschillende levens, glijden langs elkaar heen zonder elkaar ooit werkelijk te raken: zelfs een catastrofe brengt hen niet dichter bij elkaar. Ze denken en praten om elkaar heen, zozeer gevangen in hun eigen wereld dat de innerlijkheid van de ander lijkt op te lossen in het niets. Ze spelen wel allen een bemiddelende rol in het herkenbaar maken van eeuwenoude kunst voor een gefrustreerd publiek, voor elkaar blijven ze blind. Contact tussen twee zielen, wederzijdse herkenning, lijkt onmogelijk — en ook niet nagestreefd. In een bizarre scène staat de directeur publiek erop zijn helm te mogen blijven dragen tijdens de seks: alsof alleen via die virtuele bemiddeling die het vreemde herkenbaar moet maken de ander te benaderen valt.
Literatuur verdedigen door te mikken op herkenbaarheid berust op een misvatting*, lijkt Vergeten meesters te zeggen. We zijn verdwaald in een spiegelpaleis waarin we onszelf tot in het oneindige weerkaatst zien. Wie durft de vreemdheid van de ander nog aan?
— Dit stuk verscheen in De Standaard der Letteren.
*Oorspronkelijk stond hier: ‘… mist het punt’. Een lelijk anglicisme, aldus Sjoerd van Hoorn, en anglicismen, dat hoort niet.