Het onbekende zien. Willem Jan Otten

Elke dag loopt Willem Jan Otten zijn rondje om de Sloterplas, een ommetje van een uur en een kwart, zonder oponthoud. Maar het is net het oponthoud dat hij zoekt, bevrijding van ‘de vreemde mogendheid van de nuttige gedachte’ die de geest bezet houdt. In De Om wandelen we met hem mee, de Plas rond, om stil te staan bij wat hij ziet: ‘het geheim van de twee of meer werelden die onze ene wereld zijn.’

De Om verschijnt in de mooie Terloops-reeks van uitgeverij Van Oorschot: boekjes nauwelijks groter dan je hand, die passen in de binnenzak van je jas, klaar om mee op wandel te gaan. Eerder verschenen al afleveringen van onder meer Thomas Roosenboom, Gerbrand Bakker, Nelleke Noordervliet, Maartje Wortel, en het prachtige Bergje van Bregje Hofstede.

Maar waar Bregje Hofstede de hoogten van Dolomietentoppen opzoekt, blijft Otten op de laagte. Weinig is minder spectaculair dan een ommetje rond de Sloterplas in Amsterdam-West; voor Otten (en de lezer met hem) is het voldoende: ‘opgehouden door het herfstlicht’, of door ‘het wachten op de wederkomst van de ijsvogel, na de nanoseconde waarin je hem voorbij hebt zien flitsen’ ziet Otten het kleine mysterie van het leven aan de Plas.

Wie Willem Jan Otten al eerder las, zal niet verrast zijn door de toon die De Om aanslaat. In het gedicht ‘Expeditie’ uit de bundel Genadeklap heet het: ‘één oogwenk duurt de volle tijd, / één wisseling van blik’. Hier is hij naar op zoek, het beeld dat zijn blik vangt en hem ophoudt, en hem de volheid van tijd schenkt, ‘de troost van het ondoorgrondelijke beeld’. Daar valt ‘de nuttige gedachte’ stil, het gekleppel van alledag, en opent zich de ruimte waarin je ‘glimpen van de wereld naast de wereld te zien’ krijgt. Niet dat je dan plots iets anders ziet: ‘het stelt niets dan zichzelf voor.’ Waar het om gaat, is dat je iets ziet ‘om mee in te stemmen’, een bevestiging van het bestaan. Herfstlicht, of een glimp van een ijsvogel.

Dit zien is geen solitaire bezigheid. Het is tekenend dat Otten schrijft hoe hij, wanneer hij langs een schilder wandelt, ‘moet hurken om met haar perspectief te kunnen kijken’: het is dankzij de ander dat we het beeld zien dat ons vreugde schenkt. De blik van wie ons is voorgegaan voegt zich bij de onze, de blik van onze doden, van dichters, schrijvers, en filmmakers; in onze blik zien we weer wat zij zagen, en komen zij zo weer tot leven. ‘Je hebt een onbekende nodig’, schrijft Otten, ‘om het onbekende te zien.’

— Dit stuk verscheen eerder in De Standaard der Letteren.

Submit a comment

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s