Luidt de klokken, want 2017 wordt een erg mooi jaar, zo wist de bank ING ons gisteren in deze krant te vertellen: een stralende zon, nauwelijks een wolkje aan de hemel.
Ik hoef niet te vertellen dat deze boodschap voor wie net door diezelfde bank op straat is gezet om de winstmarges te beschermen weleens cynisch kan overkomen. Zonnig weer? Voor wie z’n werk verloor vooral gevaar kopje onder te gaan.
Natuurlijk, de gezondheid van een economie, en al zeker van de wereldeconomie, kan niet afgemeten worden aan de werkgelegenheidspolitiek van een enkel bedrijf. Voor elke bank die mensen ontslaat, is er misschien wel een veiligheidsbedrijf dat mensen aanwerft om te kunnen profiteren van de privatisering van politietaken; voor elke bankbediende die te horen heeft gekregen dat hij niet meer nodig is, is er misschien wel een ander die loonsopslag of een bonus krijgt. Macro-economisch gezien brengt dat de zaak misschien wel in evenwicht. Of misschien blijkt zelfs dat we er dan met z’n allen inderdaad op vooruit zijn gegaan. Maar kan je het iemand die net zijn job is verloren kwalijk nemen dat hij daar misschien een ander idee over heeft, en dat hij zich afvraagt wat voor goeds die zogenaamde vooruitgang voor hem in petto heeft?
Het probleem is algemeen. Leve de vooruitgang!, wil ik uit volle borst brullen. Alleen… Vooruitgang voor wie? Vooruitgang voor wat? Wie zal en wie mag de vruchten van die vooruitgang plukken?
Globalisering en technologisering hebben de voorbije decennia onze wereld grondig door elkaar geschud, en die aardverschuiving is nog lang niet voorbij. Meer containerschepen dan ooit tuffen over de wijde oceaan; in onze landen wordt de laagtechnologische industrie verdrongen door hoogtechnologische. En het resultaat van deze evoluties mag -globaal gezien- gezien worden: velen op deze wereld hebben het nog nooit zo goed gehad, en dat mogen we nooit vergeten. Net zomin als we mogen vergeten welke enorme druk al die containerschepen die over de oceaan tuffen op ons klimaat en onze aarde leggen: een verdoken kost die we maar liever niet willen betalen, en dus maar doorschuiven naar de volgende generaties.
Maar globaal gezien, en ook als we alleen naar ons eigen land kijken, hebben globalisering en technologisering tot meer welvaart geleid, en houdt de verdere vooruitgang van de technologie nog grote beloftes in, kan ze meer groei mogelijk maken, of mensen meer vrijheid geven zonder dat ze daarvoor op hun welvaart moeten inboeten. En zoals ons zo vaak verteld wordt: we moeten eerst welvaart creëren, voor die welvaart verdeeld kan worden. Al te vaak wordt daarbij echter vergeten: die welvaart moet niet alleen gecreëerd worden, ze moet ook effectief verdeeld worden – wat trouwens zelf opnieuw tot meer welvaartcreatie kan leiden. Maar bij die herverdeling loopt het maar al te vaak mis.
Belgie heeft het op dat vlak, de afgelopen decennia niet slecht gedaan – toch als we ons vergelijken met sommige andere landen. Nog steeds leven veel te veel mensen onnodig in armoede in ons land, maar in vergelijking met bijvoorbeeld de Verenigde Staten zijn we haast een egalitair paradijs, terwijl we tegelijkertijd een van de rijkste landen ter wereld zijn, met gemiddeld de rijkste burgers. En dat bewijst meteen dat het beleid niet machteloos hoeft te staan tegenover de impact van globalisering en technologisering: een overheid heeft de macht, de middelen, en de mogelijkheden om die evoluties te controleren en in goede banen te leiden, ervoor te zorgen dat iedereen ervan kan profiteren, en dat zonder dat het de rijkdom van een land hoeft in te perken. Of iedereen de vruchten van de vooruitgang kan plukken, is dus een keuze die wij zelf als maatschappij kunnen maken. En het is een keuze die we -ondanks de goednieuwsshow die ik net afstak- nog te weinig maken, en te weinig radicaal maken.
Want wat betekent die welvaartsstijging concreet, hier in Belgie? De kansen op werk voor wie lagergeschoold is, zijn in vrije val. Minder dan de helft van hen heeft nog een job, en ook middengeschoolden hebben het moeilijker en moeilijker om aan de bak te komen. Sinds de eeuwwisseling is, gemiddeld, het reële loon van een voltijdse laaggeschoolde of middengeschoolde werknemer gedaald: zij verdienen nu, zeventien jaar later, minder dan in 1999. Sinds 2004 is, gemiddeld, alleen het loon van wie minstens een master-diploma heeft erop vooruitgegaan: de rest zag zijn loon in reële termen dalen. Vooruitgang? Voor sommigen wel, ja. De rest blijft ter plaatse trappelen, of gaat er zelfs op achteruit. Voor hen biedt de toekomst geen zonnig weer, zoals ING vrolijk voorspelt, maar regen en tegenwind. En een beleid dat hen geen beschutting biedt, is geen goed beleid. Vooruitgang betekent maar iets als ze ten goede komt aan wie die vooruitgang het meest nodig heeft.
— Dit stuk verscheen op donderdag 15 december in De Standaard.