Beleid gaat over mensen. Een evidentie zou je denken, maar de mensen om wie het gaat hebben nogal eens de neiging om uit het zicht te verdwijnen van wie het beleid maakt.
Neem nu de steeds weer opduikende discussie over het beperken van de werkloosheid in de tijd of, op zijn minst, de dringende noodzaak van een versterking van de degressiviteit van het systeem. Allerlei verstandige en minder verstandige argumenten worden hiervoor aangehaald, maar wat steeds terugkeert: de idee dat het Belgische werkloosheidsstelsel, doordat het onbeperkt in de tijd is, te genereus is en mensen gevangen houdt in de werkloosheid.
Wie langdurig werkloos is, zou zich al te makkelijk kunnen nestelen in de hangmat die ons werkloosheidsstelsel is: vandaar de lage werkgelegenheidsgraad. Alleen door mensen uit die comfortabele hangmat te duwen, zullen we hen aan het werk krijgen. Alleen wanneer de dreiging van een stopzetting van hun werkloosheidsuitkering hen boven het hoofd hangt, alleen wanneer ze weten dat hun inkomen substantieel verminderd zal worden, zullen ze echt gaan zoeken naar werk.
Enige probleem: die comfortabele hangmat bestaat niet. Ze is een mythe.
De uitkering van een alleenstaande werkloze valt nu al terug naar 917 euro per maand, 30 euro meer dan een leefloon, maar wel liefst 200 euro onder de armoedegrens. Dat is de realiteit: wie de pech heeft geen werk te vinden, ook niet na lang zoeken, dwingen we nu al te leven in armoede. Zó comfortabel is de hangmat: een constante strijd simpelweg om het hoofd boven water te houden.
Hoeveel van zij die betogen voor het beperken van de werkloosheidsuitkering in de tijd zouden zelf dag na dag, week na week, maand na maand kunnen rondkomen met een inkomen dat zo ver onder de armoedegrens ligt? Hoeveel lager moeten de uitkeringen volgens hen liggen, hoeveel dieper moeten mensen in armoede geduwd worden opdat het voor hen genoeg zou zijn, en onze sociale zekerheid geen comfortabele hangmat meer?
Het is echter maar al te makkelijk om het leven van de mensen om wie het gaat uit het oog te verliezen. Zij zijn in het publieke debat haast onzichtbaar, hun stem wordt amper gehoord. Ze verdwijnen achter frases als ‘de degressiviteit van het systeem moet versterkt worden’: een schijnbaar neutrale stelling in een technische discussie, terwijl het natuurlijk niets anders is dan zeggen dat mensen die in armoede moeten leven het nog steeds veel te makkelijk hebben, zonder te moeten denken aan de gevolgen voor de mensen om wie het gaat.
Ik twijfel niet aan de goede bedoeling van heel wat wetenschappelijke onderzoekers die zich de vraag stellen hoe we meer mensen aan het werk kunnen krijgen. Ik vrees wel dat zij, in de zekerheid dat zij nooit geconfronteerd zullen worden met de gevolgen van hun voorschriften, durven te vergeten dat er achter de cijfers nog steeds mensen van vlees en bloed schuilen, mensen die ook maar hun best doen en het beste verhoopten in het leven, maar niet het winnend lot hebben getrokken. Ik twijfel wel aan de goede bedoelingen van een hoop beleidsmakers die, terend op ressentiment, ongeacht de vraag steeds met hetzelfde antwoord komen: wie niet werkt, profiteert, en moet met harde hand aangepakt worden.
Pech in het leven aanvaarden we niet meer: pech is niet meer of minder dan een schuldbekentenis, en schuldigen verdienen geen ondersteuning, maar straf. En zelfs een leven in armoede is blijkbaar nog geen straf genoeg.
— Dit stuk verscheen op 11 januari in De Morgen.
Ik stuurde onderstaande reactie op uw stuk “Die comfortabele hangmat is een mythe” op 12 januari als lezersbrief naar de krant “De Morgen”:
Matthias Somers stelt in zijn column “Die comfortabele hangmat is een mythe” (De Morgen 12 januari 2018) terecht de vraag hoeveel er zouden kunnen rondkomen met een inkomen onder de armoedegrens. Een manier om het leefloon op een leefbaar niveau te krijgen zou zijn van het ook als loon aan onze politici te geven. Ik durf te wedden dat dat leefloon zeer vlug boven de armoedegrens zou getild worden.
Niettegenstaande zo een maatregel een uitstekend middel zou zijn om politici de voeling met de meest kwetsbaren in de maatschappij niet te laten verliezen, kan ik mij voorstellen dat er momenteel geen draagvlak is om die empathie bevorderende maatregel wettelijk te maken. Wat misschien wel kan is een wettelijke, wiskundige link te installeren tussen het leefloon en het loon van politici. Hierbij kan bijvoorbeeld bepaald worden dat politici een veelvoud van het leefloon verdienen. Dus hoe lager het leefloon is hoe lager het loon van politici is, hoe hoger het leefloon, hoe hoger het loon van politici. Je maakt bijvoorbeeld een wet die stelt dat het loon van onze bestuurders moet liggen tussen viermaal en vijfrmaal het leefloon.
Met het huidige leefloon van van 887 €/maand betekent dat dat de lonen van het politiek personeel tussen de 3.548 en 4.439 €/maand komen te liggen. Het is licht voor te stellen dat politici dat wat magertjes zouden vinden voor hun status en onverdroten inzet. Als ze dan bijvoorbeeld het leefloon zouden optrekken tot boven de armoedegrens, tot bv. 1.200 €/maand dan zouden hun eigen lonen al schommelen tussen 4.800 en 6.000 €/maand.
De link tussen de leef- en politicilonen is misschien minder dwaas dan eerst gedacht. Beide bevolkingsgroepen krijgen een uitkering van de staat. Een evenredig verband tussen beide lonen zou die respectieve lonen wat meer in de richting van de redelijkheid kunnen duwen. En ze zouden ook als voorbeeld voor een redelijke loonpolitiek in de privé kunnen dienen.
Eric Vervaet, Kalken