Twee concrete voorstellen in de strijd tegen armoede

Minder dan één euro en vijfenzestig cent per dag. Daarmee moet een alleenstaande leefloner die huurt op de private markt zien rond te komen. Eten, drank, kleding, een doktersbezoek en medicatie, vervoer, en dan liefst nog iets opzij zetten voor onverwachte kosten – met minder dan één euro en vijfenzestig cent. Het is onderzoek van Bérénice Storms (UA) dat aanschouwelijk maakt hoeveel een leefloon bedraagt. Of neem een alleenstaande langdurig werkloze: na aftrek van de noodzakelijke vaste kosten heeft hij per dag nog vijf euro om van te leven. Vijf euro om te eten en te drinken en zich te kleden en het hoofd geheven de deur te kunnen verlaten.

Armoede in België is blijkbaar een schande die onuitwisbaar is, een natuurfenomeen waar de mens geen greep op krijgt, want welke kleur de regering ook heeft, welke partijen ook aan de macht zijn, de armoedecijfers zelf lijken wel vastgeroest. Men oreert, ten gronde verandert er niks. Gisteren berichtte deze krant nog dat ondertussen al bijna vier op tien leerlingen in het secundair onderwijs in Vlaanderen kansarm is. Meer dan 170.000 leerlingen die elke dag opnieuw moeten vechten om er te komen. Men oreert, men vergooit de kansen van een hele generatie.

Nochtans hoeven we geen cent meer uit te geven dan nu om armoede drastisch terug te dringen. En Vlaanderen kan het goede voorbeeld geven, het zogenaamde Belgische immobilisme omzeilen.

Stap één. Armoede is een probleem van te lage inkomens. Sinds de Zesde Staatshervorming is Vlaanderen bevoegd voor de kinderbijslag, goed voor 3,6 miljard euro. Verhoog daarmee het beschikbaar inkomen van gezinnen in armoede. Ter illustratie. Één kind op zeven groeit op in een gezin onder de armoedegrens. Tien euro minder voor de zes kinderen die het beter hebben, of 33 cent per dag, creëert dan de financiële marge voor een verhoging van de kinderbijslag voor een kind in armoede met zestig euro, of twee euro per dag. Voor de ene nauwelijks merkbaar, voor de andere een dramatisch verschil.

Stap twee. Armoede is een probleem van te hoge vaste uitgaven: wonen is te duur. Sinds de Zesde Staatshervorming is Vlaanderen baas over de woonfiscaliteit. 1,76 miljard euro geven we uit aan belastingverminderingen voor huiseigenaars, een nogal absurde omgekeerde herverdeling die zijn doel volledig voorbij schiet. We verschuiven middelen van wie minder naar wie meer heeft, en het resultaat is duurdere woningprijzen en een veel te kleine en veel te dure private huurmarkt; mensen met een laag inkomen betalen het belastingvoordeel voor wooneigenaars, en worden daarvoor beloond met een hogere huurfactuur. Heroriënteer die middelen naar een forse en blijvende investering in sociale huisvesting, in het ondersteunen en uitbreiden van het onderste segment van de private huurmarkt, in middelen voor sociale verhuurkantoren, en maak zo wonen weer betaalbaar voor iedereen.

Dáár wordt armoedebeleid gemaakt of gekraakt, daar wordt het verschil gemaakt, en daar heeft Vlaanderen de kansen die het kreeg met de Zesde Staatshervorming compleet vergooid.

Voor wie rond moet komen met twee euro, vijf euro, tien euro per dag, betekent elke euro extra een grote sprong vooruit in levenskwaliteit en in kansen voor kinderen. De euro extra verdwijnt niet, zoals nu, op een spaarrekening waar het nauwelijks wat oplevert, maar koopt hen wat nodig is om te kunnen leven: zij kunnen niet anders dan elke euro onmiddellijk opnieuw investeren in de economie. Hun beschikbaar inkomen structureel verhogen en alle kinderen kansen geven zou vanzelfsprekend moeten zijn, maar is dus ook gewoon goed voor de economie. 

— Dit stuk verscheen op 30 mei in De Morgen.

Submit a comment